Synthese, antithese
Marie-Elisabeth Hecker, Martin Helmchen & Antje Weithaas
Muziek laat zich misschien het meest kernachtig omschrijven als het contrast tussen klank en stilte. Die twee tegenhangers tezamen worden ineens mooi, of interessant, en heten dan muziek. Ook in de muziek zelf spelen contrasten een grote rol: contrasterende harmonieën en melodieën, contrapunt, modulatie, etc. Van muziektheorie heb ik echter niet veel kaas gegeten, dus ik richt me in deze naklank op andersoortige contrasten.
Voor mij persoonlijk gaat een concertbezoek altijd gepaard met contrasten. Zo word ik in de concertzaal verscheurd door een intern conflict. Steeds is het mijn stellige voornemen om vooral aandachtig naar de muziek te luisteren, de musici te observeren en een grondig oordeel over de uitvoering te vormen. Maar dan: het bevroren moment in de concertzaal is kennelijk toch aanleiding om aan heel andere dingen te denken. Aandachtig luisteren ontaardt bij mij geleidelijk in contempleren over dagelijkse beslommeringen en grotere levensvragen. Dat neem ik mezelf dan weer kwalijk, terwijl dat toch uiteindelijk is waarvoor je komt: je laten meevoeren door de musici.
Door de oogharen bekeken, vormde de programmering van het afgelopen NSvK-concert een eenheid: twee pianotrio’s, beide omvangrijk, beide romantisch repertoire, van beide componisten het eerste werk voor deze bezetting. Nader beschouwd dringen de contrasten zich echter op. In een bepaald opzicht kunnen de twee werken niet méér van elkaar verschillen: het pianotrio van Schubert is licht, zorgeloos, gerieflijk, op punten misschien zelfs speels, terwijl dat van Tsjaikovski gedragen, sentimenteel en tragisch is.
Ook het muziektrio zelf leek te bestaan uit verschillende tegenbeelden, die tezamen toch volmaakt klonken. Dat samensmelten van individuen en individuele klanken blijft natuurlijk het wonder van kamermuziek. Weithaas oogde op het eerste gezicht misschien wat frêle. Ik kan echter niet anders dan haar een soevereine présence noemen. Nooit zag ik iemand zo elegant maar zelfverzekerd op het puntje van een stoel balanceren. Heel anders zat Hecker achter haar cello: bescheiden maar solide. Ze ging duidelijk op in de muziek en leek de zaal te vergeten. Als pianist is Helmchen natuurlijk wel gewend om wat verscholen achter de strijkers te moeten zitten. Die positie leek hem goed te passen: zijn profiel straalde van begin tot eind rust en sereniteit uit. Des te dynamischer en gevarieerder waren echter de klanken die hij voortbracht.
Het trio deed de verschillende aard van de twee pianotrio’s prachtig uit de verf komen. Schubert werd ontspannen en licht gespeeld. Ik ervoer het stuk gewoonweg als een ontzettend aangenaam begin van het optreden; een lekkere binnenkomer, met de nodige oorwurmen van melodieën. In de pauze ving ik (hierbij excuses voor het luistervinken) een gesprek op waarin een bezoeker de onvergetelijke woorden sprak: 'Ik heb me nooit gerealiseerd dat Schubert zo goed was!’ Veel waardevoller inzicht kan een trio toch niet overbrengen op het publiek.
Na de pauze kon men zich schrap zetten voor heviger emoties, die het trio naadloos wist over te brengen. Een pessimist zou het stuk misschien een symfonie in een te krap jasje noemen. Ik zou liever zeggen: het maximaal benutten van wat drie musici vermogen. Vakkundig werden viool en cello zo nu en dan doormidden gezaagd om tegen het gehamer op de piano op te kunnen, dit alles afgewisseld met uitgesponnen klanken, uiteindelijk culminerend in een lange stilte voordat het publiek begon te applaudisseren. Gelukkig bleef een toegift achterwege; die zou afbreuk hebben gedaan aan de luisterervaring. Ik werd vanbinnen het warmst door Tsjaikovski, maar ik had het niet verdragen als Schubert er niet aan was voorafgegaan.
Jens Brugman