'Een ware grootmeester zonder fratsen'
De Nijmeegse Stichting voor Kamermuziek had er weer één. Clara Haskil, Ingrid Haebler en Geza Anda (om enkele te noemen) gingen hem al voor: als jong talent bij onze kamermuziekserie al gescout om daarna heel de wereld te veroveren.
Behzod Abduraimov opende met alle preludes opus 28 van Chopin. Deze componist en pianist was ook een voortreffelijk improvisator. Bij menig concert preludeerde hij eerst ter inleiding of als afsluiting van een muziekstuk. Deze preludes zouden hiervoor kunnen dienen. Voor elk van de 24 mogelijke toonsoorten is er een gecomponeerd, kies maar uit. Daarom eindigen ze ook nooit met een uitgebreide slotpassage.
De andere mogelijkheid is ze alle 24 uit te voeren, waar Abduraimov zeer juist voor gekozen had. Chopin heeft de kwintencirkel als leidraad genomen. Dit in tegenstelling tot J.S. Bach die het Wohltemperiertes Klavier samenstelde uit 24 preludes en fuga’s voor elke toonsoort één, qua toonsoort steeds een toontje hoger. Ik zal de muziektheoretische uitleg achterwege laten, maar juist door de kwintencirkel als uitgangspunt te nemen, sluiten alle preludes zo perfect op elkaar aan, alsof zij werkelijk één geheel vormen.
Abduraimov toonde zich hier als de ware grootmeester. Hij had geen opsmuk nodig, geen gekunstelde fratsen. Alles werd verteld in dienst van de muziek, of het nu ging om een intiem, teder verhaal of heldhaftige romantiek. Een aantal van de preludes zijn zeer bekend, door velen in de huiskamer gespeeld. Juist als die door Abduraimov uit de vleugel getoverd werden verstomde al het kuchen en was het muisstil.
Na de pauze klonk eerst Children’s Corner van Claude Debussy. Net als een aantal tijdgenoten, zoals Prokofiev, Bartok en Strawinsky heeft Debussy een aantal prachtige sfeertekeningen gecomponeerd en deze gepresenteerd als ”kinderstukken”, terwijl zij zeer volwassen zijn. Abduraimov koos wat vaak voor het gebruik van het linker pedaal, waardoor misschien de zilverkleur soms ontbrak.
Dit in tegenstelling tot de beklemmende sfeer die hij wist op te roepen in Schilderijen van een tentoonstelling van Modest Moessorgski, als de muziek in de Catacomben is afgedaald en ’in de taal der doden met de doden spreekt’. Een ijzige lijksfeer werd voelbaar. En dan te bedenken dat je als pianist voor dat gedeelte zou wensen dat je drie handen had.
Daarna volgde nóg een krachttoer: De grote poort van Kiev. Geen moment kreeg je behoefte aan de versie voor groot orkest. Alles werd uit de vleugel gehaald, zonder ooit grof te zijn, donderde de muziek de zaal in. Wat een fenomenale techniek. De zondag na het concert bij ons heeft Behzod Abduraimov hetzelfde programma in het Concertgebouw in Amsterdam gespeeld. Hoe zal zijn spel op die vleugel geklonken hebben?