'Balboekje'

Philipp Kopachevski

Hij had ze ’s middags al zien staan, achterin op het podium, wist niet wat het waren, drie frêle gestalten met een harp? Of een lier? De drie Gratiën? Muzen? Hij dorst het niet te vragen. Hij was immers in Navoland Nederland te gast en moest voorzichtig zijn. Hij dacht even aan Moskva, zijn bakermat, kon hij hier nog wel spelen voor halve bondgenoten van een land waar zijn Russisch werd gesproken? Hij zou gaan walsen in deze oude stad, al heette die niet Wien maar Nieumeghen, en al deden namen als polonaise en berceuse hier iets anders vermoeden. 

Nu stond hij naast zijn klavier en hoopte op een gebenedijd welkom, een klavertje vier. Hij zette zichhad in een ogenblik de witte koppen in de golvende zaal gezien, en boven hen de met sterren bestikte hemel. Het stelde hem gerust. Daar vlogen zijn handen over het zwart-wit en het klonk vertrouwd, hij speelde weer aan de hand van zijn drie grootmeesters. Soms, als hij zijn armen tot aan de perifere octaven uitspande, werd hij een vogel gelijk, smeedde hij zijn vleugels aan de zwartgelakte vleugel waarmee hij één werd van zijn donker Beatles-kapsel tot aan zijn glimmende glacéschoenen toe. 

Hij raakte in trance, verloor zich aan gedachten, herinneringen, hij paardenjongen – had hij van zijn vader zijn naam uitgelegd gekregen. En terwijl hij walsend de teugels liet vieren, hoorde hij hoe naast zich de zaal mee snoof, bijna in galop kwam. Daarop laste hij een caesuur in, kwam hij tot rust in een nocturne. Dan weer dook hij naar een hoek van het toetsenbord en fabriceerden zijn vingers een ragfijne melodie uit de partituur die hij van buiten kende, dan weer gleden zijn handen als zwanen over de toetsen.

Tussen een van de overgangen had hij plotseling de blauw aangelichte achterwand links van hem gezien. Hij vreesde dat na de pauze er geel aan toegevoegd zou worden, als onontkoombaar signaal. Spelers van sportclubs uit zijn vaderland werden geboycot, waarom niet ook een pianospeler? Wat maakte het verschil? 

Hij was benieuwd naar de radio-opname die in de gids stond aangekondigd als Wals. wals, wals zonder de speler, zonder hém te noemen, wat hij als een mene tekel had beschouwd: gij zijt gewogen en te licht bevonden. 

Zijn vrees bleek ongegrond, na de pauze bleef het bij blauw en het applaus was allerminst dun, nee hartverwarmend. Zijn spel klonk zoals hij het wilde: soms romantisch, dwepend, wiegend, dan weer stormend en theatraal. En het applaus zwol aan toen hij de laatste wals uit Faust beëindigde. Hij kon niet anders dan deze hartelijkheid driemaal belonen, haalde Grieg van stal en sloot af met ‘De dans  van de suikerfee’ van zijn beroemde landgenoot Tsjajkovski. Zo licht, zo vrolijk en op zijn gemak voelde hij zich. 

Nadat hij de welverdiende ruiker had ontvangen en hij zijn ogen scherp stelde, zag hij hemelsbreed zestig meter van hem vandaan op gelijke hoogte een oude man die al klappend een schriftje bij zich droeg waarmee hij ging zwaaien. ’Kamermuziek in een balzaal, is dat geen gotspe?’ stond erop, maar dat kon hij niet zien. Ook niet wat eronder stond en wat hij later zou kunnen lezen: zijn wals had niet beter kunnen klinken dan hier! Hoeveel balboekjes zouden straks zijn naam bevatten?